Houd vast!

Een grappig Frans sprookje over mensen die aan elkaar vastkleven.

Er was eens een molenaarsknecht die geen prettig leven had. Want zijn baas was een harde, boze man, die hem meer klappen gaf dan vriendelijke woorden. Maar hij bleef geduldig en spaarde en spaarde net zo lang, tot hij geld genoeg had om zelf voor één jaar een molen te huren. Hij dacht bij zichzelf: “Als ik nu zuinig ben en hard werk, dan zal ik veel geld kunnen verdienen, en wie weet, of ik dan later niet een molen zal kunnen kopen!”

Hij ging met lust aan het werk en alle boeren uit de omtrek brachten hem hun koren om te malen; maar toch ging het hem niet goed! Want om een molen te laten draaien, heb je wind nodig en ach, juist de wind liet hem in de steek! Het hele jaar lang waaide het bijna nooit en de regen viel in stromen neer. O, wat was onze molenaar ongelukkig!

Toen het jaar voorbij was en de eigenaar van de molen de huur kwam halen, kon de arme man hem niet betalen. De eigenaar werd woedend toen hij dit hoorde, en zei: “Als je me binnen een week het geld niet komt brengen, laat ik je in de gevangenis zetten!”

Daar zat nu onze arme molenaar op de drempel van zijn molen te schreien en te snikken. Hij wist geen raad! Maar terwijl hij daar zo zat, kwam er een vrouw voorbij – een vrouw, zo zwart als roet en zo oud, zo oud, wel zo oud als de weg naar Rome.

“Molenaar,” zei de vrouw, “waarom huil je?”

“Zou ik niet huilen?” antwoordde de molenaar, “ik heb geen cent in huis en als ik binnen een week de huur van deze molen niet betaal, kom ik in de gevangenis.”

“Molenaar, huil niet meer,” zei de vrouw, “hier heb je het geld voor de huur, breng dat nu maar gauw naar de eigenaar, anders mocht je het eens verliezen.”

“Dank je wel, goeie vrouw,” zei de molenaar, en hij ging dadelijk het geld aan de eigenaar brengen. Toen dacht hij bij zichzelf: “Het zal toch eindelijk wel eens flink gaan waaien! Vooruit, maar weer met moed aan het werk!”

Maar ach, ook dit jaar waaide het bijna nooit en de regen viel aldoor in stromen neer. En toen de tijd van betalen gekomen was, had de arme molenaar weer niets in huis. De eigenaar dreigde hem ook nu met de gevangenis, en hij ging weer op de drempel van zijn molen zitten snikken. Hij wist geen raad! En weer kwam daar diezelfde vrouw voorbij – die vrouw, zo zwart als roet en zo oud, zo oud, zo oud wel als de weg naar Rome.

“Molenaar, waarom huil je?” vroeg ze. En de molenaar antwoordde: “Moet ik niet huilen? Ik heb geen cent in huis, en als ik de huur binnen een week niet betaald heb, ga ik de gevangenis in.”

“Molenaar, huil niet meer! Hier heb je geld om je huur voor twee hele jaren te betalen.”

“Dank je wel, goeie vrouw,” zei de molenaar, en hij ging dadelijk naar de eigenaar van de molen en betaalde niet alleen voor het jaar dat voorbij was, maar ook voor het jaar dat komen zou. En nu zou je denken, dat het in die twee jaren eindelijk wel eens flink zou gaan waaien? Nee hoor! De wind liet hem ook nu weer in de steek, en de regen viel bij stromen neer. En toen de twee jaren voorbij waren, had hij weer geen cent in huis en de eigenaar van de molen zei alweer: “Als je me binnen een week niet betaalt, laat ik je in de gevangenis zetten.” En daar zat hij nu weer te huilen en te snikken, en hij wist geen raad. En alweer kwam diezelfde vrouw voorbij – die vrouw, zo zwart als roet en zo oud, zo oud, zo oud wel als de weg naar Rome.

“Molenaar, waarom huil je?” vroeg ze.

“Zou ik niet huilen?” antwoordde de molenaar. “Ik heb geen cent in huis, en als ik binnen een week mijn huur niet betaald heb, ga ik de gevangenis in.”

“Molenaar huil niet meer, kijk, nu geef ik je deze elzentak. Gebruik die goed, dan zal hij je geluk brengen. Het is een wondertak. Elke keer, als je er twee mensen of twee dingen even mee aanraakt en zegt: ‘Houd vast!’ dan blijven ze aan elkaar vast zitten en geen mens ter wereld kan ze los maken, voordat jij ze weer aanraakt met je elzentak en tegelijk zegt: ‘Laat los!'”

“Dank je wel, goeie vrouw,” zei de molenaar en hij liep dadelijk naar het dorp om zijn wondertak eens te proberen. De eerste, die hij daar zag, was de huishoudster van de pastoor, die een vuilwateremmer leegde in de rivier. Vlug raakte de molenaar haar en haar emmer even aan, en zei: “Houd vast!” Dadelijk zat nu de vuilwateremmer vast aan de hand van de huishoudster en de vrouw begon te gillen: “Help! Help! Ik ben betoverd!”

Juist kwam er een boer voorbij met zijn ezeltje, dat twee zakken haver droeg. De boer greep het hengsel van de emmer vast om die uit de hand van de huishoudster los te maken, maar de molenaar raakte hem en zijn ezeltje heel eventjes aan met zijn elzentak, en zei: “Houd vast!”

Nu zaten de huishoudster van de pastoor en de vuilwateremmer, en de boer, en het ezeltje met de haverzakken zo stevig aan elkaar vast, dat ze niet meer los konden komen. “Help! Help! We zijn betoverd!” riepen de huishoudster van de pastoor en de boer: en juist op dat ogenblik kwam daar een vrachtrijder voorbij met een zwaarbeladen wagen, bespannen met vier paarden. Maar pas stak die man de hand uit om de anderen te helpen, of onze molenaar gaf hem en zijn wagen en zijn paarden een tikje met zijn elzentak, en zei: “Houd vast!”

Toen zaten de huishoudster van de pastoor, en de vuilwateremmer, en de molenaar, en zijn ezeltje met de haverzakken, en de vrachtrijder, en de zwaarbeladen wagen, en de vier paarden, zo stevig aan elkaar vast, dat ze niet meer los konden komen. “Help! Help! We zijn betoverd!” riepen nu de huishoudster van de pastoor en de boer en de vrachtrijder.

En toen? Toen kwam de eigenaar van de molen – dezelfde die onze molenaar in de gevangenis wou zetten – aangereden in een koets met twee prachtige schimmels en een koetsier met goudgalon op de bok. “Wat is hier te doen?” riep hij. “We zijn betoverd! We zitten allemaal aan elkaar vast!” riepen de huishoudster van de pastoor en de boer en de vrachtrijder. “O, help ons toch, help ons toch!”

De rijke man schrok erg, toen hij zag wat hier gebeurd was en hij riep de koetsier met het goudgalon toe, dat hij dadelijk moest omkeren. Maar mis, hoor! Zijn twee schimmels waren gaan snuffelen aan de haverzakken op de rug van het ezeltje, en op datzelfde ogenblik had de arme molenaar hen met zijn elzentak aangeraakt en gezegd: “Houdt vast!” En toen de schimmels nu ook niet meer voort konden omdat ze aan de haverzakken waren vastgegroeid, raakte hij ook de rijke heer aan en de koets, en de koetsier met het goudgalon – en zei tegelijk: “Houd vast!”

En kijk, nu zaten de huishoudster van de pastoor, en de vuilwateremmer, en de boer en het ezeltje met de haverzakken, en de vrachtrijder, en de volgeladen wagen, en de vier paarden, en de rijke eigenaar van de molen, en de koetsier met het goudgalon, en de koets, en de twee prachtige schimmels, zo stevig aan elkaar vast, dat ze niet meer los konden komen! “Help! Help! We zijn betoverd!” gilden de huishoudster van de pastoor en de boer en de vrachtrijder en de eigenaar van de molen: “Help! Help!”

Maar de mensen, die gezien hadden wat daar gebeurd was, gingen op de loop zo hard ze konden, en ze sleepten alle anderen mee, zo bang waren ze dat de molenaar met zijn elzentak ook hen aan de anderen zou vast maken. Niemand, niemand wou hen helpen, en hoe ze ook scholden, raasden en jammerden, hoe ze ook aan elkaar rukten om los te komen – ze zaten vast en ze bleven vastzitten; en alleen de molenaar kon hen verlossen.

Toen begon de rijke eigenaar van de molen hem geld aan te bieden, als hij hem los wou maken van de anderen. Eerst tien gulden, toen twintig, toen vijfentwintig, toen dertig, enzovoort, enzovoort, totdat hij op het laatst zelfs honderd gulden bood. Maar de molenaar hield zich, alsof hij het niet hoorde. “Twee honderd!” riep de rijke man. Geen antwoord. “Driehonderd!” Geen antwoord. “Vierhonderd dan!” Geen antwoord.

Toen hield de rijke man zich een hele poos stil, maar eindelijk schreeuwde hij: “Goed dan. Als je me losmaakt, zal ik je de hele molen cadeau geven!”

“En de huur van vorig jaar?” vroeg de molenaar.

“Die mag je ook houden.”

Toen was de molenaar tevreden. Hij raakte de huishoudster van de pastoor, en de vuilwateremmer, en de boer en het ezeltje met de haverzakken, en de vrachtrijder en de zwaarbeladen wagen en de vier paarden – en eindelijk ook de rijke eigenaar van de molen met zijn koetsier met het goudgalon, zijn koets en zijn schimmels, even aan met zijn elzentak en zei: “Laat los!”

Nu waren ze allemaal vrij! De huishoudster van de pastoor liep op een drafje naar huis met haar vuilwateremmer, de boer bracht zijn haver naar de molen, de vrachtrijder reed zijn zwaarbeladen wagen naar de stad, de rijke heer keek de molenaar woedend aan, de koetsier zette de schimmels in galop. En de molenaar ging tevreden terug naar zijn eigen molen.

Geef een reactie